Geschiedenis
In 1870 richtte Pierre-Joseph Schotte zijn eigen leerlooierij op. Zij was gevestigd in de binnenstad, namelijk in de huidige Alfred Nichelstraat. Aanvankelijk legde Pierre-Joseph zich tot 1900 toe op de fabricatie van paard-, pink- en tuigleder. De ontwikkeling van scheikundige looimethodes en de toenemende mechanisering zorgden voor revolutionaire veranderingen in het productieproces van een leerlooierij. Het looien en de bijkomende bewerkingen van leder konden voortaan binnen één bedrijf gebeuren. Toen in 1900 het looien met chroomzouten werd geïntroduceerd, was Pierre-Joseph één van de eersten om deze nieuwe methode toe te passen. Hij begon ook met de fabricatie van boxkalf- en chroomlakleder. Hij vond hij een middel om naast zwart ook gekleurd lakleder te vervaardigen. Schotte overvleugelde na een tijd de ledernijverheid in het Aalsterse volledig.
In 1913 liet Pierre-Joseph zijn zonen Achille en Hippolyte, die hem al enkele jaren bijstonden, officieel opnemen in zijn leerlooierij. De leerlooierij Schotte heette voortaan ‘P.J. Schotte et Fils’ en vormde een ‘Maatschappij onder gezamenlijke naamsamenstelling’. Het bedrijf floreerde en begon naam en faam te verwerven zowel in binnen- als buitenland. Getuige hiervan waren de erkenningen die Schotte te beurt vielen tijdens de Wereldtentoonstelling te Gent en de Internationale Tentoonstelling in Rijsel. De leerlooierij legde op dergelijke internationale evenementen contacten en sloot contracten af zodat zij kon evolueren naar een exportgericht bedrijf. Het klantenbestand groeide, de bestellingen volgden elkaar snel op zodat het bedrijfje in de Brabantstraat te klein werd. In 1922 liet Joseph Schotte de nieuwe fabrieksgebouwen optrekken te Erembodegem, aan Dender omdat water van primordiaal belang is voor een leerlooierij, naast de spoorlijn Brussel–Aalst en langs de Kapellekensbaan.
In 1924 maakte Pierre-Joseph de rechten op het bedrijf over aan zijn zoons: de PVBA “Schotte & Fils” veranderde in PVBA “Schotte Frères”.
Door een verdere optimalisering van het machinepark en de uitbreiding van de fabriek kon Schotte zich sinds de jaren ’20 ook concentreren op de productie van boxkalfsleder en lakleder voor schoenen.
Eind jaren ’20 werd onder impuls van ‘meneer Lambert’ een commerciële dienst opgericht zodat de commerciële belangen voortaan professioneel werden behartigd, zowel in het binnenland als in het buitenland. De firma had in 1935 een veertigtal agenten in het buitenland in dienst voornamelijk in Nederland, Frankrijk, Engeland en Duitsland, de belangrijkste afzetgebieden voor Schotte’s leder.
Om de aanvoer van grondstoffen voor de energievoorziening te verbeteren, diende het bedrijf in 1933 een aanvraag in bij de NMBS voor een private aansluiting op de spoorlijn Gent-Aalst-Brussel. Bij ministerieel besluit werd Schotte hiervoor gemachtigd.
De schade die Schotte had opgelopen tijdens WOII bleef beperkt tot lichte schade aan de gebouwen. Daarnaast was er heel wat materiaal verdwenen door diefstal of opeisingen. De meest opvallende verandering die de leerlooierij op bestuurlijk vlak onderging tijdens de oorlog, was dat Achille Schotte zich terugtrok uit de firma in 1943. Naar aanleiding van dit vertrek werden de naam en de statuten van Schotte veranderd. Paul Schotte, zoon van Hippolyte, nam Achille’s plaats in en ‘Schotte Frères’ werd voortaan ‘H. Schotte et Fils’.
In amper vijf jaar tijd verloor leerlooierij Schotte twee van haar sterke figuren: in 1950 overleed Hippolyte en in 1955 kwam Paul Schotte om het leven bij een auto-ongeval. Na het overlijden van ‘meneer Paul’, nam de heer Joseph Wauters de functie van directeur-generaal van de firma over tot aan zijn pensioen in 1971. Zijn opvolger werd Guy Vanderhaegen, neef van Paul Schotte, maar bij de aanpassing der volmachten, kreeg ook de heer Jan Paduwat (directeur) het recht om ‘de maatschappelijke handtekening van de firma’ te hanteren.
In de jaren ’50 en ’60 ging het leerlooierij Schotte voor de wind. Tijdens zijn korte beleidsperiode had Paul geprobeerd om een aanzienlijke verjonging van het personeelsbestand door te voeren. Daarnaast voerde hij een aantal moderniseringen door. Paul Schotte was op studiereis naar de VS geweest en had daar heel wat bijgeleerd zowel op technisch als op werkorganisatorisch vlak. Er werden nieuwe spuitmachines en een speciale ‘lakoven’ voor het lakleder aangekocht. Op Expo ’58 in Brussel kreeg de Aalsterse leerlooierij een standje zodat zij haar producten kon voorstellen aan binnenlandse en buitenlandse bedrijven.
In België had Schotte een duizendtal klanten: schoenfabrikanten in heel België, kapitaalkrachtige fabrikanten die grote partijen leder kochten en het Belgisch Leger. In het buitenland vormden Nederland, Duitsland, Frankrijk en Engeland nog steeds de belangrijkste afzetmarkten, maar hadden ook klanten in Oostenrijk, Noorwegen, Zwitserland, Zweden, Congo, Venezuela, Argentinië en Brazilië.
Midden jaren ’60 was leerlooierij Schotte over haar conjuncturele hoogtepunt heen. De omzet van Schotte’s productie bleef nog winstgevend, maar de vraag naar lederwaren zou vanaf de jaren ’70 gestaag dalen met als gevolg dat er binnen de fabriek minder werk was en te veel arbeiders.
Hiervoor zijn verschillende oorzaken. De concurrentie van lagelonenlanden die eveneens hoogwaardig leder produceerden was moordend. Bovendien werd geïmporteerd leder goedkoper verkocht op de markt. Om rendabel te blijven en haar concurrentiepositie te behouden, diende leerlooierij Schotte een aantal maatregelen te nemen. Zij konden minder ‘zuivere’ huiden aanschaffen en moesten produceren met reeds halfafgewerkte grondstoffen die goedkoper waren. Met dit onomkeerbaar proces slonken de activiteiten in de primaire bewerking van de huiden.
De veroudering van het machinepark en een veranderende modetrend speelden ook een rol. Er werden een aantal nieuwe machines aangekocht wat voor een stabilisering zorgde op korte termijn. De machines konden echter doorgaans door één man bediend worden terwijl hiervoor vroeger 10 arbeiders nodig waren. Daarenboven werd leder afkomstig van schapenhuiden populair voor de fabricatie van schoenen waardoor de vraag naar het rundsleder dat Schotte produceerde terugviel.
De jaren ’70 werden bovendien gekenmerkt door een zware internationale crisis die zich ook liet voelen in de leerlooierij: de energieprijzen stegen fors, de uitholling van de koopkracht,… Tijdens de jaren ’80 verdwenen vele schoenenfabrieken en lederspeciaalzaken van de markt omdat de kosten te hoog waren geworden. Schotte verloor verschillende klanten en kampte met een gebrek aan werk.
De factor die het meest doorwoog, was de milieuwetgeving. De lederindustrie is erg vervuilend. Zodat er veel klachten waren van geur- en lawaaihinder en waterbezoedeling. In 1971 bedroeg het waterverbruik dat dagelijks aangewend werd voor de activiteiten van de leerlooierij zelfs evenveel als het verbruik van heel de stad Aalst.
In de jaren ’80 werd vastgesteld dat de Dender biologisch dood was door onder meer de verschillende industriële sites die naast de rivier lagen. In de jaren ’90 werden strengere milieuwetten goedgekeurd die voortaan alle vervuilende lozingen verboden. De gevolgen voor Schotte waren nefast: zij mochten verschillende productieprocedés niet meer uitvoeren tenzij ze zelf een waterzuiveringsstation bouwden op hun domein. Dit was echter onbetaalbaar gezien de omstandigheden.
Naast de strenge milieuwetgeving werd Schotte nog met andere problemen geconfronteerd in de jaren ’90. Vooreerst was er de afschaffing van de Belgische legerdienst in 1993. Hierdoor moest het leger niet meer in massa’s legerbottines voor de jonge miliciens voorzien. Ten tweede werd de kredietlijn van Schotte steeds meer afgeslankt door de banken.
In 1997 stopten de activiteiten aan de Kapellekensbaan. Op 2 februari 1998 verklaarde de Rechtbank van Koophandel te Dendermonde het bedrijf failliet. Leerlooierij Schotte was 128 jaar bedrijvig geweest in Aalst.